verbeuren aandeel bankrekening na verzwijging
Op 31 maart 2017 heeft de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2017:565) bepaald dat een erfgenaam die opzettelijk het bestaan van een bankrekening verzwijgt, zijn aandeel in het saldo van die bankrekening verbeurd aan de andere erfgenaam. De hoge raad baseert dit op artikel 3: 194 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek.
Degene van wie de rekening was, de erflaatster, had in haar testament haar zoon en haar neef tot erfgenamen benoemd. Ook had een algemene volmacht voor haar zoon afgegeven ten behoeve van haar bankrekening in Zwitserland. De zoon heeft voor het overlijden van zijn moeder al het volledige saldo van de bewuste bankrekening overgeboekt naar een tweetal eigen rekeningen. Daarna heeft hij de rekening van zijn moeder opgeheven. Tegenover de neef heeft de zoon het bestaan van de bankrekening ontkend toen deze hem daarnaar vroeg. Toen de neef hem met bewijs van het bestaan van de bankrekening confronteerde, beweerde de zoon zijn moeder hem het geld had geschonken.
Voor een geslaagd beroep op artikel 3:194 lid 2 BW moet er sprake zijn van opzet. Deze opzet nam het hof aan. Zowel het gerechtshof als de Hoge Raad nemen aan dat de zoon het bestaan van de bankrekening had verzwegen, immers, eerst had hij het bestaan ontkend en pas later, geconfronteerd met het bestaan van de rekening, erkende hij het bestaan maar beriep hij zich op schenking. Dit had slechts tot doel om de gelden buiten de verdeling te laten. Volgens de Hoge Raad moet bewezen zijn dat iemand weet dat het verzwegen goed tot de gemeenschap (in dit geval de nalatenschap maar kan ook gaan om een boedel na echtscheiding) behoorde.
Hoewel in het onderhavige geval de boedel nog niet verdeeld was gaat het beroep op het verbeuren van het aandeel toch op want, aldus de Hoge Raad “ieder verzwijgen, zoek maken of verborgen houden daarvan tot toepasselijkheid van de sanctie van art. 3:194 lid 2 BW leidt, ook als nog geen verdeling heeft plaatsgevonden”. Het beroep van de zoon dat de boedel nog niet verdeeld was, de verdeling van de rekening dus nog mogelijk is, en zijn neef dus nog niet is benadeeld, wordt gepasseerd door de Hoge Raad. Herstel van het verzwijgen van een goed/ bankrekening is dus niet mogelijk: eens verzwegen, blijft verzwegen. De zoon is dus te laat tot inkeer gekomen. Een voorbeeld van boontje komt om zijn loontje.
De uitspraak van de Hoge Raad maakt duidelijk dat het opzettelijk verzwijgen van een goed bij de verdeling van een gemeenschap, of dat nu een nalatenschap is of na een echtscheiding, tot het verbeuren van het aandeel in dat goed leidt. Een duidelijke en terechte sanctie!